Box 3

Wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3

Door:
Fabian Gonesh
Wetsvoorstel box 3
Op 19 mei 2025 is het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 naar de Tweede Kamer gestuurd. In de voorgestelde regeling gaat het huidige forfaitaire stelsel van box 3 helemaal van tafel. Het uitgangspunt van het nieuwe stelsel is een belastingheffing op vermogen aan de hand van een vermogensaanwasbelasting. Voor vastgoed en aandelen in startende ondernemingen komt een vermogenswinstbelasting. Het is de bedoeling dat deze regeling op 1 januari 2028 in werking treedt .
Onderwerpen

Wat is vermogensaanwasbelasting?

Vermogensaanwasbelasting houdt in dat je belasting betaalt over alle voordelen die je hebt behaald met je vermogen. Hieronder vallen de waardestijgingen van je vermogen en de inkomsten die je met dit vermogen hebt behaald, zoals rente, huur en dividend. De kosten die je hiervoor hebt gemaakt, mag je van deze voordelen aftrekken.

Een belangrijk kenmerk van de vermogensaanwasbelasting is dat je ook belasting betaalt over nog niet gerealiseerde waardestijgingen. Een waardestijging van een effectenportefeuille gaat direct mee in de belastingheffing over datzelfde jaar – dus niet pas op het moment dat je daadwerkelijk profiteert van deze waardestijging door deze effecten te verkopen. Het nadeel hiervan is dat je belasting betaalt over waardestijgingen waar je nog niet direct (in contant geld) van profiteert. Daar staat tegenover dat waardedalingen in datzelfde jaar aftrekbaar zijn. De overheid stelt deze ongerealiseerde waardeveranderingen in principe vast op basis van de waarde op 1 januari en 31 december van het kalenderjaar. Maar koop of verkoop je een vermogensbestanddeel in dat jaar? Dan berekent de overheid de waardeverandering over de periode waarin het vermogen daadwerkelijk in box 3 valt. We maken dit duidelijk aan de hand van het volgende voorbeeld: 

Voorbeeld 1

Kees heeft op 1 januari effecten ter waarde van € 100.000. Hij verkoopt deze op 1 juni voor € 110.000. Kees betaalt alleen belasting over de waardestijging in de periode 1 januari tot 1 juni. Na de verkoop valt het vermogen niet meer in box 3. De waarde vanaf 1 juni telt dus niet meer mee.

Het storten en opnemen van geld heeft geen invloed op het resultaat. Bij een storting kun je denken aan het salaris dat je op je bankrekening krijgt bijgeschreven. Het salaris hoort bij de belastingheffing in box 1. Als ook de toename van de bankrekening door het salaris bij de belastingheffing zou worden meegenomen, zou je dubbel belasting betalen en dat is uiteraard niet de bedoeling. Het omgekeerde kan zich ook voordoen, als je geld opneemt dat in box 3 thuishoort. Bijvoorbeeld als je geld pint om boodschappen mee te doen. Hierdoor daalt weliswaar het saldo van je bankrekening – en dus het box 3-vermogen – maar dit is geen aftrekbaar verlies. Zulke geldopnames moet je dan ook optellen bij het box 3-vermogen, bij het eindvermogen. 

Voorbeeld 2

Willem begint het jaar met € 20.000 op zijn bankrekening. In dat jaar ontvangt hij € 45.000 aan salaris en hij geeft € 40.000 privé uit. Hij ontvangt daarnaast € 400 aan rente. Aan het eind van het jaar staat er € 25.400 op zijn bankrekening. Er zijn geen andere vermogensbestanddelen of aftrekbare kosten. Het belastbaar voordeel in box 3 is dan: € 25.400 (eindvermogen) min € 20.000 (beginvermogen), min € 45.000 (stortingen), plus € 40.000 (onttrekkingen) = € 400 (rente).

Wat is vermogenswinstbelasting?

Voor onroerende zaken in box 3 en voor aandelen en winstbewijzen in startende ondernemingen (voor zover deze niet in box 2 vallen) geldt de vermogenswinstbelasting. Hieronder vallen ook bepaalde gebruiksrechten die direct of indirect verband houden met onroerende zaken, zoals vruchtgebruik, erfdienstbaarheid en erfpacht. 

Net als bij de vermogensaanwasbelasting zijn in dit systeem de reguliere voordelen belast – zoals dividend en huuropbrengsten. De bijbehorende kosten – zoals financieringsrente en onderhoudskosten – zijn aftrekbaar. Het verschil zit in de behandeling van waardeveranderingen: bij de vermogenswinstbelasting hoef je pas belasting te betalen op het moment dat er sprake is van waardestijging of -daling. Meestal gaat het dan om de verkoop van het vermogensbestanddeel. Ook eventuele verliezen komen pas op dat moment in aanmerking voor belastingaftrek. 

Voorbeeld 3

Rita koopt in jaar 1 een woning die wordt verhuurd. Ze betaalt € 500.000. Deze woning valt in box 3 onder de vermogenswinstbelasting. In jaar 1 ontvangt zij € 20.000 aan huur, in jaar 2 en 3 telkens € 25.000. In jaar 3 verkoopt zij de woning voor € 520.000. Er zijn geen aftrekbare kosten.

Het belastbaar voordeel in box 3 per jaar is als volgt:

  • Jaar 1: € 20.000 (huur)
  • Jaar 2: € 25.000 (huur)
  • Jaar 3: € 25.000 (huur) + € 20.000 (verkoopwinst) = € 45.000 

Wanneer betaal je belasting over vermogenswinst?

Je betaalt niet alleen vermogenswinstbelasting bij de verkoop van een onroerende zaak, zoals een vakantiewoning of bedrijfsgebouw. Je betaalt ook belasting over de vermogenswinst van een onroerende zaak in box 3 wanneer:

  • je de onroerende zaak schenkt;
  • je emigreert (met een uitzondering voor in Nederland gelegen onroerende zaken);
  • de onroerende zaak verloren gaat, bijvoorbeeld door brand; 
  • je een (beperkte) gemeenschap van goederen aangaat, gaat scheiden of overlijdt. 

Er lijken (vooralsnog) geen doorschuifregelingen te komen. Dit betekent dus dat je in deze gevallen direct belasting moet betalen. Ga je emigreren, dan kun je gebruikmaken van een betalingsregeling.

Wat is het vervreemdingsvoordeel?

Verkoop je een onroerende zaak? Dan is het vervreemdingsvoordeel de verkoopprijs min de aankoopprijs. Ontbreekt een verkoopprijs of is deze niet zakelijk, bijvoorbeeld als een ouder een huis schenkt aan een kind, of het verkoopt tegen een niet-marktconforme prijs? Dan geldt de waarde in het economische verkeer als verkoopprijs. Voor de belastingheffing geldt het vervreemdingsvoordeel min de aankoopkosten, de verbeteringskosten en de kosten die zijn gemaakt voor de vervreemding. 

Geen vermogenswinstbelasting over onroerende zaken in box 1

Over onroerende zaken die horen in box 1, zoals een eigen huis of een bedrijfspand, hoef je uiteraard geen vermogenswinstbelasting te betalen. De winst die je ontvangt bij de verkoop van je eigen huis (box 1) blijft dus onbelast.

Jaarlijkse heffing onroerende zaken

Voor onroerende zaken in box 3 is het voorstel: 

  • Bij volledige verhuur (ten minste 90% van het kalenderjaar): belastingheffing over de werkelijke huurinkomsten, min de kosten en lasten. 
  • Bij geen verhuur (ten hoogste 10% van het kalenderjaar): belastingheffing over een forfaitaire bruto-vastgoedbijtelling van 3,55% van de WOZ-waarde, min de kosten en lasten. 
  • Bij gedeeltelijke verhuur (10%-90% van het kalenderjaar): belastingheffing over het hoogste bedrag van de twee opties hierboven. 

De situaties onder optie 2 en 3 gelden vooral voor tweede woningen en vakantiewoningen in Nederland. Voorbeeld 4 in de volgende paragraaf laat zien hoe dit stelsel in de praktijk uitpakt.

Welke kosten zijn aftrekbaar?

Om te zorgen dat dit nieuwe systeem uitvoerbaar is, is vastgelegd welke kosten in box 3 aftrekbaar zijn. Alleen kosten die direct verband houden met het behouden, innen of verkrijgen van reguliere voordelen – zoals onderhouds- of beheerkosten – zijn aftrekbaar. 

De regel rond de verbeteringskosten en kosten die je maakt om iets in je bezit te krijgen, bijvoorbeeld transactiekosten voor het aan- en verkopen van beleggingen, verschilt per soort belasting:

  • bij vermogensaanwasbelasting ziet de overheid deze kosten als storting;
  • bij vermogenswinstbelasting telt de overheid deze kosten op bij de aanschafprijs. Hierdoor gaat de winst bij verkoop omlaag.

De kosten die te maken hebben met een privé-element – zoals een krantenabonnement of een bestelbus die je  ook privé gebruikt – zijn niet aftrekbaar. Er is bovendien een uitsluitingslijst met niet-aftrekbare kosten, bijvoorbeeld uitgaven voor congressen, telefoonkosten en literatuur.

Voorbeeld 4

Alex verhuurt in 2028 een woning met een WOZ-waarde van € 300.000, voor de helft van het jaar. De huurinkomsten zijn 
€ 15.000. De onderhoudskosten zijn € 2.000 en hij betaalt € 4.000 voor de verbetering van de woning.  Omdat de huurinkomsten (€ 15.000) hoger zijn dan de vastgoedbijtelling op jaarbasis van € 10.050 (3,35% x € 300.000), moet Alex over het volledige bedrag van € 15.000 belasting betalen. Hier gaan nog wel de onderhoudskosten van af. De verbeteringskosten komen niet meteen in aanmerking voor aftrek. Alex kan deze kosten verrekenen met de vermogenswinst als hij de woning bijvoorbeeld verkoopt.

Aftrekbare kosten van schulden

De rente van schulden die in box 3 vallen, is aftrekbaar als negatief box 3-inkomen. Hierbij maakt het niet uit of en welke vermogensbestanddelen met de schulden zijn betaald.

Geen belasting over voordeel kwijtschelding

Heb je een schuld? Dan staat in de voorgestelde regeling dat je dan geen belasting hoeft te betalen over het voordeel dat ontstaat als de schuld wordt kwijtgescholden. Dit voorkomt belastingheffing bij schuldsanering, waar sprake is van financiële nood.

De waardering van vermogensbestanddelen

Bij de waardering van vermogensbestanddelen in box 3 geldt de waarde in het economische verkeer. Deze hoofdregel kent enkele belangrijke uitzonderingen: 

  • voor alle woningen in box 3 geldt een beginwaarde aan de hand van de WOZ-waarde, gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2028 (de WOZ-waarde die geldt voor het kalenderjaar 2029);
  • er gelden specifieke waarderingsregels voor bepaalde categorieën van vermogensbestanddelen:
    • vruchtgebruik en blote eigendom worden gewaardeerd volgens bijzondere bepalingen, die afwijken van de waarde in het economische verkeer;
    • levensverzekeringen worden gewaardeerd volgens de zogenoemde actuariële waarde (een specifieke waarderingsregel voor levensverzekeringen en pensioenen waarbij rekening wordt gehouden met leeftijd, sterfterisico en een rekenrente). ;
    • vorderingen en schulden op grond van een geldleningsovereenkomst tussen natuurlijke personen worden gewaardeerd tegen de nominale waarde.

De berekening van de belasting

In het nieuwe stelsel worden alle voordelen uit box 3 – uit vermogensaanwas en vermogenswinst – bij elkaar opgeteld. Hier gaat een heffingsvrij bedrag van af. In het wetsvoorstel is dit heffingsvrije bedrag vastgesteld op € 1.800. Over het resterende bedrag moet je 36% belasting betalen. Fiscale partners mogen het gezamenlijke box 3-inkomen onderling vrij verdelen. 

Is de uitkomst negatief? Dan is sprake van een verlies in box 3. Dit verlies mag je verrekenen met een positief resultaat van de jaren daarna. Je kunt niet verrekenen met de situatie in de jaren ervoor (achterwaartse verliesverrekening). Ook mag je verliezen uit box 3 niet verrekenen met inkomsten uit box 1 of box 2. Voor verliesverrekening geldt een drempel van € 500. 

Voorbeeld 5 

Yuri begint 1 januari 2028 met € 100.980 spaargeld en € 560.000 op zijn beleggingsrekening. In dat jaar ontvangt hij € 930 aan rente en betaalt hij € 20 aan bankkosten. Yuri doet geen stortingen en neemt niets op van zijn beleggingsrekening. Op 31 december 2028 is de waarde van de beleggingsrekening gedaald naar € 540.000.

De berekening van het resultaat:

  • Spaargeld: € 930 min € 20 = € 910 positief
  • Beleggingen: € 540.000 min € 560.000 = € 20.000 negatief
  • Totaalresultaat box 3: € 910 min € 20.000 = € 19.090 negatief
  • Na toepassing van de verliesdrempel van € 500: € 18.590 verlies

Dit verlies mag Yuri verrekenen met positieve box 3-resultaten in toekomstige jaren.

Ten slotte

Met het indienen van het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 bij de Tweede Kamer is een nieuwe fase van het wetgevingsproces ingegaan. Het kabinet was van plan het nieuwe stelsel op 1 januari 2028 in te laten gaan. Nu het kabinet demissionair is, is het echter onzeker of deze planning nog haalbaar is. Om deze datum te halen, zou de Tweede Kmaer het wetsvoorstel uiterlijk op 15 maart 2026 moeten aannemen. Dit is alleen haalbaar als de Tweede Kamer het wetsvoorstel vanwege de demissionaire status van het kabinet niet als ‘controversieel’ aanmerkt.

Tot de invoering van het nieuwe stelsel geldt een tegenbewijsregeling. Op deze tegenbewijsregeling kun je een beroep doen als het werkelijk rendement op het vermogen in box 3 afwijkt van het vastgestelde forfaitair rendement. De berekening van het werkelijk rendement onder de tegenbewijsregeling is deels gelijk aan de wetgeving zoals die moet gaan gelden vanaf 2028, maar wijkt op onderdelen in belangrijke mate af. Wil je hier meer over weten? Bekijk dan ons webinar over de tegenbewijsregeling van 27 mei 2025.

Heb je nog vragen?

Neem gerust contact op met een van onze specialisten. Ze helpen je graag verder, 

Neem contact op