Prinsjesdag 2025

Belastingplan 2026: belangrijke wijzigingen voor internationale bedrijven

Door:
Isa Hopmans,
Joshua Wegman,
Maurits Kampen
International Tax Alert
Op Prinsjesdag presenteert de Nederlandse regering het Belastingplan voor het komende jaar. Voor internationaal opererende ondernemingen die in Nederland gevestigd zijn, bevat het Belastingplan 2026 belangrijke wijzigingen die van invloed kunnen zijn op de belastingpositie en bedrijfsvoering. Doordat het kabinet demissionair is, zijn er geen grote beleidskeuzes gemaakt. Ook bevat het Belastingplan 2026 wijzigingen die impact hebben op bedrijven die in Nederland actief zijn.
Onderwerpen

Dit artikel biedt een overzicht van de voornaamste fiscale wijzigingen, met speciale aandacht voor de vennootschapsbelasting, bronbelasting en Pillar 2. Naast tariefwijzigingen behandelen we ook diverse regelingen en de mogelijke impact hiervan op bedrijven.

Tarieven 2026

Zoals in voorgaande jaren blijven de tarieven voor de vennootschapsbelasting ongewijzigd. Het verlaagde tarief van 19% blijft van toepassing op winsten tot € 200.000, gelijk aan het tarief in 2025. Voor winsten boven € 200.000 blijft het tarief 25,8%.

Uit het Belastingplan 2026 blijkt dat er voorlopig geen aanpassingen worden doorgevoerd in de vennootschapsbelastingtarieven. De ontwikkelingen kunnen als volgt schematisch worden weergegeven:

2022 2023 2024 2025 2026
Laag tarief
15%
19%
19%
19%
19%
Winstgrens
€395.000
€200.000
€200.000
€200.000
€200.000
Hoog tarief
25,8%
25,8%
25,8%
25,8%
25,8%

Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2026 in de komende maanden kunnen de tarieven en schijven nog worden aangepast.

Minimumbelasting (Pillar 2)

Invoering Pillar 2 wetgeving

Met de inwerkingtreding van de Wet Minimumbelasting per 31 december 2023 kwam de vraag op hoe om te gaan met de administratieve richtlijnen die de OESO met regelmaat publiceert als richtinggevende toelichting op de modelregels. Het demissionaire kabinet had deze kwestie al onderkend bij de Wet aanpassing Wet Minimumbelasting 2024. Met Prinsjesdag 2025 is wederom een wetsvoorstel ingediend om onderdelen van recente administratieve richtlijnen in de Wet Minimumbelasting 2024 te verankeren.

In de voorgestelde wijziging staat dat de fiscale behandeling van kwalificerende verhandelbare belastingtegoeden (zogenoemde tax credits) onder de reikwijdte van de Wet Minimumbelasting 2024 wordt gebracht. Nederland kent op dit moment nog geen wettelijke regelingen die worden beschouwd als kwalificerende verhandelbare belastingtegoeden, maar dat wijzigt mogelijk in de toekomst. Andere landen kennen dit soort belastingtegoeden wel, waardoor het van belang is dat de fiscale behandeling wordt erkend. Het effect is dat de tegoeden in geringere mate leiden tot bijheffing in tegenstelling tot een niet-kwalificerend belastingtegoed.

Daarnaast worden regels voor de valutaconversie geïntroduceerd, waardoor bedrijven die (geconsolideerde) financiële jaarrekeningen in een andere valuta opstellen dan euro’s voor de toepassing van deze wet een correcte conversie kunnen toepassen.

Tot slot worden technische aanpassingen voorgesteld voor de nadere invulling van de kwalificerende binnenlandse bijheffing en de veiligehavenregel, aanpassingen van betrokken belastingen en het netto kwalificerende inkomen, de tijdelijke Country-by-Country reporting veiligehavenregel en formeelrechtelijke aspecten van de wet.

Implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting (DAC9)

Het voorgestelde Implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting regelt een automatische uitwisseling van de jaarlijks ingediende bijheffing-informatieaangiften met andere landen. Normaal moeten groepsentiteiten die onder de Wet Minimumbelasting 2024 vallen in alle staten waarin zij zijn gevestigd jaarlijks een bijheffing-informatieaangifte indienen. Dat kan voor een aanzienlijke administratieve last zorgen. Daarom is een administratieve verlichting geboden die het mogelijk dat multinationale groepen slechts één bijheffing-informatieaangifte hoeven in te dienen wanneer staten onder een kwalificerende overeenkomst vallen. De EU-Richtlijn 2025/872 is een multilaterale kwalificerende overeenkomst tussen de lidstaten, waardoor multinationale groepen dus nog maar in één lidstaat de bijheffing-informatieaangifte hoeven in te dienen. De lidstaat waar de bijheffing-informatieaangifte wordt ingediend is verantwoordelijk voor de uitwisseling van de relevante onderscheiden delen uit de bijheffing-informatieaangifte met andere lidstaten.

Lucratiefbelangregeling

De lucratiefbelangregeling is bedoeld voor personen die werkzaamheden voor een bedrijf verrichten en daarbij (tevens) een belang verkrijgen in de vorm van aandelen, winstdelende vorderingen of andere vermogensrechten als beloning hiervoor. Deze aanvankelijk veelal beperkte belangen kunnen vervolgens uitgroeien tot een significant voordeel voor de ontvanger.

De lucratiefbelangregeling merkt voordelen uit een lucratief belang aan als resultaat overige werkzaamheden en belast deze in Box 1. Dit leidt in veel gevallen tot een belastingdruk van 49,5%. Een lucratief belang kan ook ‘middellijk’ worden gehouden via een houdstervennootschap. In dat geval kan de persoon die de werkzaamheden uitvoert opteren voor belastingheffing in Box 2. Daarbij geldt de voorwaarde dat ten minste 95% van de inkomsten uit het lucratieve belang in datzelfde jaar wordt uitgekeerd.

Belastingdruk lucratief belang

De belastingdruk voor beide opties kan als volgt worden samengevat.

Keuze Box 1 Tarief IB Tarief Vpb Tarief Totaal
Box 1 < €67,804
37,5%
  37,5%  
Box 1 > €67,804  
49,5%
49,5%
Keuze Box 2
Box 2 < €67,804
24,5%
19%
38,9%
Box 2 > € 67.904 < €200.000
31%
19%
44,1%
Box 2 > € 200.000
31%
25,8%
48,8%

Hoewel beide keuzes momenteel een vergelijkbare belastingdruk opleveren, bestaat er in de tweede kamer de opvatting dat de huidige regeling leidt tot een onderbelasting in Box 2, met name voor private equity-managers. Dit leidde tot de motie-Idsinga, waarin de regering wordt verzocht om, als onderdeel van het Belastingplan 2026, een wetsvoorstel in te dienen dat voordelen behaald door private equity-managers zwaarder in Box 2 belast.

Het in het Belastingplan opgenomen wetsvoorstel introduceert een verhoging van het Box 2-tarief via een grondslag verbredende multiplier. Deze multiplier vermenigvuldigt de voordelen uit een middellijk gehouden lucratief belang met de breuk A/B, waarbij A staat voor het tarief in Box 3 en B voor het hoogste tarief in Box II. Het idee is dat hierbij wordt aangesloten bij het tarief van 36% in Box 3. Dit levert de volgende gecombineerde belastingdruk op.  

Keuze box 2 Belastingplan 2026
Box 2 <  €67,804  
28,5%
19%
42%
Box 2 > €67.904 < €200.000
36%
19%
48,2%
Box 2 > €200.000
36%
25,8%
52,5%

 

Tegengaan onwenselijke structuur lucratiefbelangregeling

De hierboven besproken optie om het lucratieve belang in Box II te belasten, kan volgens de wetgever leiden tot ongewenste fiscale structuren. In de praktijk nemen belastingplichtigen het standpunt in dat de deze optie volledig kan worden benut zodra een aanmerkelijk belang ontstaat. Dit is het moment waarop een houstervennootschap wordt opgericht en het lucratieve belang daarin wordt ondergebracht. Op dat moment wordt de verkrijgingsprijs vastgesteld op de waarde in het economische verkeer van het aandelenbelang in de vennootschap waarin het middellijk gehouden lucratief belang is ondergebracht. In de toekomst kan bij liquidatie of verkoop van de aandelen een verlies uit aanmerkelijk belang ontstaan, dat vervolgens wordt verrekend met de gerealiseerde voordelen in Box II. Dit wordt door de wetgever als onwenselijke beschouwd.

Het Belastingplan 2026 bevat daarom het voorstel om aan artikel 3.95b Wet IB 2001 een nieuw zesde lid toe te voegen. Dit lid bepaald dat het voordeel dat ontstaat bij de sfeerovergang van Box III naar Box II wordt belast in Box I als inkomen uit lucratief belang op het moment dat de voordelen worden gerealiseerd. Pas na deze afrekening wordt het lucratieve belang in Box II belast.

Minimumkapitaalregel

De minimumkapitaalregeling is een specifieke renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting voor een beperkt aantal (groot)banken en verzekeraars, bedoeld om te komen tot een meer gelijke fiscale behandeling van eigen- en vreemd vermogen. Omdat de generieke renteaftrekbeperking niet van toepassing is op banken en verzekeraars, is deze regel ingevoerd.

Deze regel bepaalt dat rente over geldleningen boven een bepaalde drempel bij banken en verzekeraars niet aftrekbaar is. Zij is in beginsel niet van toepassing op het interne liquiditeitsbeheer, mits de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de groepsleningen geen direct verband houden met geldleningen verkregen van niet-groepslichamen.

In het Belastingplan 2026 staat het voorstel dat de belastingplichtige ook moet aantonen dat de groepsleningen geen direct verband houden met geldleningen van natuurlijke personen. De uitzondering voor intern liquiditeitsbeheer bleek te ruim geformuleerd, waardoor ook geldleningen die direct verband houden met financiering door natuurlijke personen onder de uitzondering vielen.

Fiscale transparantie: fonds voor gemene rekening (fgr)

Per 1 januari 2025 is de definitie van het fonds voor gemene rekening (fgr) aangepast. Onderdeel van deze wijziging is het vervallen van het toestemmingsvereiste, waardoor sommige beleggingsfondsen die tot en met 2024 fiscaal transparant waren, vanaf 2025 zelfstandig belastingplichtig worden.

Het demissionaire kabinet voert momenteel onderzoek uit dat mogelijk leidt tot een herziening van de fgr-definitie per 2027. De situatie kan ontstaan dat fondsen die tot 2025 transparant waren, tijdelijk worden aangemerkt als zelfstandig belastingplichtig in 2025 en 2026. Vanaf 2027 zouden deze fondsen voor gemene rekening weer als transparant kunnen gelden. Deze wisselende kwalificatie leidt tot praktische uitdagingen bij de fiscale behandeling van fondsen.

Om kortstondige belastingplicht te voorkomen, wordt een overgangsregeling ingevoerd voor lichamen die tot en met 2024 fiscaal transparant waren. Het overgangsrecht voorkomt dat deze fondsen in 2025 en 2026 slechts kortstondig zelfstandig belastingplichtig zijn. De desbetreffende lichamen kunnen ervoor kiezen om vanaf 1 januari 2025 tijdelijk niet als fgr te worden aangemerkt, mits alle participanten uiterlijk 28 februari 2026 instemmen. Voorwaarde is dat de vennoten ultimo 2024 in de heffing worden betrokken voor de inkomsten uit het lichaam.

De keuzemogelijkheid in de praktijk heeft meestal tot gevolg dat de lichamen fiscaal transparant blijven en de participanten rechtstreeks belastingplichtig blijven. Net zoals tot en met 2024 het geval was. Door de keuze bij het lichaam neer te leggen, worden administratieve lasten en uitvoeringskosten voor de Belastingdienst zo veel mogelijk voorkomen. De keuze voor het overgangsrecht wordt gemaakt door geen aangifte vennootschapsbelasting over 2025 in te dienen. Het voorgestelde overgangsrecht vervalt op 1 januari 2028.

Energie-investeringsaftrek (EIA)

Voor de toepassing van de EIA (energie-investeringsaftrek) kan in 2026 maximaal € 151 miljoen (2025: € 120 miljoen) aan energie-investeringen in aanmerking worden genomen. In een Kennisgroepstandpunt (KG:212:2024:7, gepubliceerd op 24 december 2024) was onderkend dat op grond van de huidige wetgeving het maximum afzonderlijk geldt voor:

  • Enerzijds de eigen energie-investeringen van een belastingplichtige, en;
  • Anderzijds het aan die belastingplichtige toegerekende deel van de energie-investeringen via een samenwerkingsverband.

Hierdoor kon een BV in de praktijk voor méér dan € 120 miljoen (plafond 2025) aan energie-investeringen de EIA claimen.

De voorgestelde wijziging in het Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2026 introduceert een ‘samentelplafond’, waardoor het totaalbedrag aan in aanmerking genomen energie-investeringen voor eigen investeringen én investeringen via samenwerkingsverbanden samen maximaal € 151 miljoen per belastingplichtige per jaar bedraagt.

Carbon Border Adjustment Mechanism

Het Europese Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) treedt op 1 januari 2026 volledig in werking, waarna importeurs van bepaalde goederen certificaten moeten aanschaffen ter compensatie van CO₂-uitstoot (waarvan de prijs gekoppeld is aan het EU-ETS). Dit is een handelssysteem gericht op eerlijke CO₂-beprijzing en zorgt ervoor dat toegelaten CBAM-aangevers CBAM-goederen mogen invoeren en jaarlijks aangifte moeten doen. Het Nederlandse wetsvoorstel maakt deze Europese verordening concreet door de Wet milieubeheer aan te vullen.

Dit mechanisme verplicht importeurs van koolstofintensieve producten zoals staal, cement en aluminium om CBAM-certificaten aan te schaffen die de CO₂-uitstoot van hun productie buiten de EU compenseren. Dit instrument is geen formele belasting, maar een handelssysteem dat prijsgelijkheid creëert tussen EU-geproduceerde en geïmporteerde goederen wat betreft hun koolstofvoetafdruk.

De aanwijzing van de Minister van Financiën als verkopende (en terugkopende) instantie voor CBAM-certificaten roept overigens mogelijke vragen op over de capaciteit om deze taak uit te voeren binnen de bestaande organisatiestructuur.

Ook de verbodsbepalingen en handhavingsbevoegdheden voor de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) worden geïntroduceerd voor verdere effectiviteit van het systeem. De geïntroduceerde getrapte sanctiestructuur (variërend van €100 per ontbrekend certificaat tot boetes van €450.000 of 10% van de omzet) verdient nadere aandacht in het kader van de proportionaliteit voor kleinere ondernemingen zoals ook voorgesteld onder het zogenaamde Omnibus-voorstel. Dit is een apart traject dat zich richt op het vereenvoudigen van de rapportageplicht tijdens de overgangsperiode, bijvoorbeeld door kleine importeurs te ontzien en de rapportagetermijnen te verlengen.

We willen hier niet onbenoemd laten dat het Europees Parlement op 10 september 2025 met grote meerderheid de CBAM-vereenvoudigingen goedkeurde. Deze wijzigingen verhogen drempels, verlengen rapportagetermijnen en verminderen administratieve lasten, terwijl de milieudoelstellingen behouden blijven.

Ook wordt een juridische basis voor gegevensuitwisseling geïntroduceerd en voor nadere uitwerking bij ministeriële regeling. 

Voor meer informatie over CBAM verwijzen wij je naar ons meest recente artikel: Wetsvoorstel uitvoering Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) | Grant Thornton.

Voor bedrijven die onder de Belastingplannen 2025 vallen, is het verstandig goed te kijken naar de gevolgen voor jouw bedrijfsvoering. Er zijn geen grote hervormingen, maar de maatregelen kunnen wel invloed hebben op jouw dagelijkse activiteiten.

Heb je vragen of wil je advies op maat? Neem gerust contact op met ons team

Neem contact op